“In mijn herinnering gebeurde het vrijwel van de ene dag op de andere. Op de lagere school was er niets met mij aan de hand, ik speelde mee in toneelstukjes en stond graag in de belangstelling. Maar ik was amper een week op de middelbare school – onzeker, verlegen meisje in een grote pubermassa – en het lukte me niet meer om vloeiend te spreken.”
Middelbare school
Ik vond mezelf saai en onbetekenend en wilde het liefst zo weinig mogelijk opvallen. En dat lukte best, behalve wanneer ik een beurt kreeg in de klas. Dan waren alle ogen op mij gericht. Ik probeerde dat wat ik moest zeggen zo snel mogelijk af te raffelen, maar dat ging niet: het leek wel of mijn keel werd dichtgeknepen. Binnen een paar weken begon ik ook buiten de klas te stotteren. Ik herinner me dat het herfstvakantie werd en ik in mijn kinderlijke naïviteit dacht: ‘Nu houd ik een hele week mijn mond dicht; dan is het na deze vrije week vast over’.
Heel lang ben ik blijven hopen dat ik ooit, op een dag, wakker zou worden en dat ‘het’ zomaar weg zou zijn. Die verstikkende band om mijn keel. Ik zou dan weer alles kunnen zeggen wat ik wilde, grappen maken, voordrachten houden. En iedereen zou ademloos aan mijn lippen hangen. Daar droomde ik van, jaar in jaar uit. Maar die ene dag kwam nooit. Vooral mijn middelbareschooltijd was zwaar. Mijn leven bestond uit opzien tegen allerlei spreeksituaties en opgelucht zijn wanneer ze weer achter de rug waren. De opluchting hield nooit lang aan. Want altijd lagen er weer nieuwe, enge momenten op de loer. Spreekbeurten waren een nachtmerrie, goed voor drie weken niet slapen. Een keer kreeg ik een vijf. ‘Dit kan echt niet, dat praten van jou,’ zei mijn leraar Nederlands bot.
Stottermonster
Weinig buitenstaanders begrijpen hoe sterk stotteren je leven bepaalt, denk ik. Alleen andere stotteraars snappen dat. Ze weten, net als ik, dat je iedere dag als toeschouwer kijkt naar je eigen leven. Niet jíj bepaalt wat je doet, maar het onbetrouwbare stottermonster. Hij bepaalt wat je drinkt in een café. Of je die vriendin belt of toch maar liever een sms’je stuurt. Hij maakt uit of je naar dat feest je kettinkje weer draagt met je naam in sierlijke gouden letters, opdat mensen niet twee keer naar je naam vragen. Of je halverwege een mop net moet doen alsof je de clou vergeten bent, omdat je al voelt dat het niet gaat lukken.
De smoesjes, de trucjes. Het wordt een tweede natuur.
Het stottermonster bepaalt hoe lang je naar je strippenkaart zoekt in de bus – tot het moment dat je weet dat je die eerste letter van je bestemming eindelijk kunt verhapstukken. Of je reageert op de flirtende blikken van die leuke jongen daar in de discotheek. Als je een slechte avond hebt, negeer je hem. En thuis in je bed woel je twee uur lang: weer een kans verpest. Weer een slapeloze nacht.
Het kan ver gaan, heel ver. Het stottermonster kan je voorschrijven welke studie je kiest. Wat voor baan je neemt. Of durft te vragen om opslag, om promotie. Het stottermonster kan zelfs bepalen of je voor een kind gaat. Of niet. Want wat heeft het kind aan een moeder of vader die het niet eens normaal telefonisch ziek kan melden?
Ik, journalist?
Na mijn middelbare school had ik graag naar de school voor journalistiek gewild. Maar dat was uitgesloten. Ik zou daar veel voordrachten moeten doen en dat zag ik niet zitten. Bovendien: iedereen verwacht van een journalist dat hij goed gebekt is, zonder schroom overal op af durft te stappen, mensen durft te confronteren, met woorden in het nauw kan drijven. Ik, journalist? Ha ha! Het stottermonster stuurde mij de gemakkelijkste kant uit, en zorgde ervoor dat ik via veel omwegen, twee jaar werkeloosheid en vervelende baantjes ver onder mij niveau, op een advocatenkantoor belandde, waar ik brieven uittypte, de boekhouding deed en iedere dag weer met kloppend hart zat te hopen dat de telefoon níet zou overgaan.
In mijn privé-leven hield ik mij stoer, deed alsof het me niet zoveel kon schelen dat ik haperde. Maar de schaamte went nooit en gaat nooit over. Natuurlijk, bij sommige mensen voel je je meer op je gemak dan bij anderen. Maar de gêne, het minderwaardige gevoel blijft, altijd.
De omslag
En toen kwam de dag dat ik besloot dat ik genoeg had van een leven langs de zijlijn. En ik me aanmeldde bij het Del Ferro-Instituut voor een tiendaagse cursus. Ik had natuurlijk goede hoop, maar op dat moment had ik nog geen idee hoe dit mijn leven zou gaan veranderen. Nee, met zomaar ‘genezen’ wakker worden, daar had de cursus bij Del Ferro niets mee te maken. Het was hard werken, intensief, iedere dag weer. Concentratie trainen, oefeningen doen. Uitdagingen aangaan, angsten overwinnen. Vanaf de eerste dag wist ik dat het moest kunnen lukken. Ik had een wapen, en ik hoefde nooit meer te stotteren. Ik voelde me onoverwinnelijk.
Toch is de weg na de cursus niet altijd simpel geweest. De grootste valkuil is nog het gemak waarmee het spreken je al snel afgaat. Dan ga je te hard, je verliest je concentratie en denkt dat je het ook op eigen houtje wel kan. Stotteren lijkt zo ver weg dat je zeker weet dat het je nooit meer zal overkomen. Tot je plotseling, onverwacht weer struikelt en beseft dat je een versnelling lager moet. Maar het lukte. Ik ontdekte dat ik het kon, een leven zonder stotteren. Zonder naar adem te happen. Zonder me buitengesloten te voelen bij mensen die rap converseerden en de een na de andere grap over tafel lieten rollen. Zonder trucjes, smoesjes. Het gouden kettinkje met mijn naam bleef thuis.
Wonderen gebeuren soms
Mijn droom om journalist te worden kwam weer bovendrijven. Toen ik eenmaal vloeiend sprak, durfde ik het wél. Niet meteen; de angst die ik tussen mij en mijn droom had ingezet, was tegelijkertijd al die jaren een buffer geweest. Ik ontdekte dat het stottermonster niet alleen mijn grootste vijand was geweest, maar ook mijn veiligste vriend, hoe idioot dat ook leek. Want over bepaalde dingen had ik nooit hoeven nadenken. Ik had altijd al mijn mislukkingen op het stotteren kunnen afschuiven. Nu stond ik er alleen voor. Zonder het stottermonster om me achter te verschuilen. Maar zou ik het werk zelf eigenlijk wel aankunnen? Had ik wel genoeg kwaliteiten, doorzettingsvermogen. Kon ik eigenlijk wel schrijven?
Een tweede sprong in het diepe. Mijn baas op het advocatenkantoor was boos dat ik ontslag nam. ‘Dromen voer je uit tot je dertigste,’ zei hij. ‘Daarna moet je je neerleggen bij wat je hebt. Op de fiets knipperde ik mijn tranen weg en dacht: dat zullen we nog wel eens zien, Eric!’
Wonderen gebeuren soms. Toen ik binnen een maand mijn derde opdracht had binnengesleept, wist ik het: dit is het. Dit wil ik en dit kan ik. Ik heb mij niet vergist. Ik werd freelancer. Ik krijg opdracht en breng ideeën in. Ik overleg op redacties. Ik ga op pad. Soms praat ik uitgebreid met mensen over hun problemen, andere keren zit ik een hele middag te bellen naar deskundigen. Of ik interview zangers, schrijvers of andere bekende Nederlanders. En soms zelfs bekende buitenlanders. En het gaat goed. Heel goed!
Feest!
Iedere dag ben ik blij met wat ik tóch bereikt hebt, dat ik de handicap heb overwonnen die mij altijd zo heeft beperkt. Nog altijd voelt het alsof ik de hele wereld aan kan. Wat voor zoveel mensen het normaalste van de wereld is, is voor mij iedere dag weer een feest. Normaal, vloeiend praten. Kunnen zeggen wat je wilt. Ontspannen, zonder die loden last.
Het stotteren heeft van mij geen slechter mens gemaakt. Het heeft me veel dingen geleerd. Leren luisteren, bijvoorbeeld. Inlevingvermogen. Begrip voor problemen, voor mensen die net even wat anders zijn. Het heeft eraan bijgedragen dat ik nu mijn werk kan doen zoals ik dat doe. Toch is de cursus bij Del Ferro het beste geweest wat mij ooit is overkomen. Het leven was niet totaal zinloos of compleet ellendig toen ik stotterde. Maar zónder stotteren is het duizend keer mooier.”